13 oktober 1862 – 3 juni 1900
“You have no right to go about Africa in things you would be ashamed to be seen at home” schreef Mary Kingsley in haar boek Travels in West Africa (1897). Daarom trok zij door de Afrikaanse jungle in Victoriaanse kleding: stijve zwarte japon, rijglaarzen en een hoedje van zeehondenbont. En dat deed ze vaak alleen. Waar de meeste mannen in haar tijd zich met groot gevolg door de rimboe baanden, deed zij dat meestal in haar eentje. Voor de zekerheid droeg ze een mes en een revolver bij zich, maar die heeft ze nooit hoeven gebruiken.
Mary werd op 13 oktober 1862 in Londen geboren als dochter van arts, schrijver en reiziger George Kingsley en zijn voormalige kok Mary Bailey. Haar vader was veel op reis; haar moeder was ziekelijk. Alle ramen aan de voorkant van het huis waar het gezin woonde, waren dichtgemetseld. De overige ramen werden altijd geblindeerd zoals haar moeder wilde. Er mocht ook geen geluid worden gemaakt. Haar vader vond het niet nodig dat Mary onderwijs kreeg. Hij leerde haar wel Duits, vooral omdat hij dacht dat dit handig zou zijn voor hem. De meeste medische onderzoeken werden indertijd in het Duits geschreven, en zo zou zij iets voor hem kunnen betekenen. Later volgde Mary een verpleegstersopleiding.
Haar hele jeugd bracht ze door in en rond haar huis: ze kwam nooit verder dan de tuin. Maar wel ontdekte ze al op vroege leeftijd haar vaders bibliotheek. Die bestond uit een enorme hoeveelheid boeken, wereldkaarten, reisverslagen en souvenirs uit de hele wereld.
“A great amusing world of my own that other people didn’t know or care about.”
Ze raakte in het bijzonder gefascineerd door plaatsen in Afrika die gevaarlijk en onbekend waren, en daardoor een buitengewone kracht, doorzettingsvermogen en intelligentie eisten van de reiziger die zich er waagde. Tot haar 29e jaar stond haar leven voornamelijk in het teken van de zorg voor haar moeder. Toen haar vader door een slechte gezondheid niet langer kon reizen, begon hij zijn aantekeningen en reisverslagen te ordenen. De rode draad door al zijn werk waren offerrituelen over de hele wereld. Mary hielp hem bij deze werkzaamheden, waardoor haar interesse voor dit onderwerp werd gewekt.
Haar vader overleed onverwachts in februari 1892. Een paar maanden later volgde haar moeder. Met een erfenis van ruim 4.000 pond lag de wereld ineens voor haar open. Ze besloot verder te gaan met haar vaders werk.
Ze vertrok naar de Canarische eilanden. Daar sprak ze met kapiteins en handelaren die bekend waren met reizen in Afrika. Ze hoorde er verhalen over kannibalen, moerassen, mangroven en wilde dieren. Ze besloot de westelijke kust van Afrika te verkennen. In 1893 trok ze van Sierra Leone naar Luanda in Angola. Ze verbleef bij lokale gemeenschappen, en leerde van hen hoe ze moest overleven in de Afrikaanse jungle. Ze besefte dat het bedreigend was als ze onaangekondigd in een dorp verscheen, en dat het een stuk gemakkelijker werd te reizen als ze iets te bieden had. Ze begon te handelen.
Gedurende haar reizen handelde ze in rubber, ivoor, vishaken, zakdoekjes, tabak en zout. Haar reizen bleven daardoor betaalbaar, en de handel gaf haar toegang tot plekken die normaliter moeilijk te betreden waren.
“There is something reasonable about trade. It enables you to sit as an honored guest at far away inland village fires. It enables you to become the confidential friend of that ever powerful factor in all human societies, the old ladies. It enables you to become an associate of the confraternity of witch doctors, things that being surrounded with an expedition of armed men must prevent your doing.”
Na vier maanden keerde ze terug naar Engeland. Daar verzekerde ze zich van hulp en steun van het British Museum en een uitgever.
Het is moeilijk voor te stellen dat deze wereldvreemde vrouw in haar japonnen, zwarte rokken, hooggesloten bloesjes en met paraplu dwars door de Afrikaanse oerwouden is getrokken.
Een jaar later ging ze weer terug. Ze wilde onder andere de Faung bestuderen, een stam die berucht was om zijn kannibalisme, om te leren over hun rituelen en tradities. Daarvoor trok ze diep de jungle van Centraal Afrika in. Slechts één Europeaan ging haar voor: een Fransman die nooit is weergekeerd.
Samen met een aantal lokale bewoners ondernam ze haar tocht. Ze ontmoette de Faung, en verbleef een tijd in hun gebied. Ondertussen ontdekte ze een onbekende vissoort, een slang en acht insecten die ze meenam voor het British Museum. Ze zag als eerste blanke de Karkola rivier en het Ncovi meer, en beklom als een van de eersten de Mount Cameroun. Ze weigerde later de erkenning als ontdekker van deze landmarken. Ze kon die ontdekker niet zijn want “the people who live here knew about them all the time.”
Ze bleef deze keer bijna een jaar in Afrika. Haar verhalen zijn te lezen in twee boeken: Travels in West Africa en West African Studies.
Travels in West Africa werd vol lof ontvangen. Het boek getuigt van een ongelofelijke reis van een bijzonder authentieke persoonlijkheid. Het is moeilijk voor te stellen dat deze wereldvreemde vrouw in haar japonnen, zwarte rokken, hooggesloten bloesjes en met paraplu dwars door de Afrikaanse oerwouden is getrokken. Maar misschien had een ander het juist nooit gekund. Door haar autonome kijk op de dingen kon zij zich in haar oprechtheid wellicht meten aan de oerwoudbewoners. Het boek laat ook zien hoe moedig en sterk Mary Kingsley was. Het is zelfs vandaag de dag met alle middelen die ons ter beschikking staan niet altijd eenvoudig de jungle in te trekken. Wat zij heeft gepresteerd is bijna onvoorstelbaar. Mary zelf deed er nogal luchtig over. Ze schreef bovendien met verrassend veel humor over haar avonturen en ontmoetingen met Afrikanen, nijlpaarden en krokodillen.
Haar boek West African Studies viel in minder goede aarde. Door haar intensieve contacten met de Afrikaanse gemeenschappen zag ze de toegevoegde waarde van gebruiken die door de christelijke wereld werden verworpen. Mary beschuldigde de missionarissen in Afrika ervan de lokale samenlevingen te ontwrichten door ze westerse waarden op te dringen. Ze vond dat Afrikaanse volken en culturen beschermd moesten worden. Aan de andere kant was ze ook van mening dat de Britten nodig waren in Afrika, en dat ze een economische rol moesten spelen op het continent. Ze was een voorstander van het Britse imperialisme maar had veel moeite met de manier waarop de Afrikanen werden behandeld door koloniale bewindvoerders en de kerk.
Ze verzette zich tegen het beeld van feministe dat van haar werd geschetst. Maar dat was ze natuurlijk wel. (Als Afrikanen aan de ongetrouwde Mary vroegen waar haar man was, was haar antwoord: “I am looking for him.”)
Ik denk eerder dat ze zich ertegen verzette in een hokje te worden gestopt. Haar autonome en flexibele geest – hoewel uiteraard beperkt door de tijd waarin ze nu eenmaal leefde – kon niet worden gevat in zo’n hokje.
In 1900 vertrok ze opnieuw naar Afrika. Verafschuwd door de Boerenoorlog in Zuid-Afrika, die zij zag als een dieptepunt van het Britse imperialisme, vertrok ze naar Kaapstad om vrijwillig dienst te doen als verpleegster van krijgsgevangenen. Ze werd gestationeerd in het Palace Hospital in Simonstad, waar ze een team versterkte dat bestond uit één arts en twee verpleegsters. Ze hadden de zorg over meer dan tweehonderd patiënten.
“I never struck such a rocky bit of the Valley of the Shadow of Death in all my days as the Palace Hospital in Simonstown.”
Na twee maanden liep ze er tyfus op. Toen ze wist dat ze ging sterven, vroeg ze erom alleen te worden gelaten zodat ze kon gaan zoals dieren dat doen. Ze overleed op 3 juni 1900. Haar laatste wens was om op zee te worden begraven. Die wens werd gehonoreerd. Mary Kingsley is slechts 37 jaar geworden.