In augustus verscheen De blauwe bol – dwars door Den Haag. Hierin beschrijft Beer Visser haar wandelingen door de hofstad, aangevuld met wetenswaardigheden over de plekken waar zij langskomt. In 23 verhalen neemt zij de lezer mee door Den Haag, de stad waar zij is geboren en getogen. Hoe kwam het boek tot stand? En kon haar woonplaats haar eigenlijk nog verrassen?
Wanneer en hoe ontstond het idee een boek te schrijven over Den Haag?
In het voorjaar van 2020 zou ik eigenlijk een grote reis dwars door Noorwegen gaan maken. Maar vlak voor mijn vertrek brak de pandemie uit en ging de wereld op slot. Dat was natuurlijk een enorme tegenvaller. Ik had net een opdracht afgerond, mijn tweede boek Dondervogel – dwars over Vancouver Island was net gepubliceerd, en ik had me verheugd op een lange reis. Het was mijn bedoeling om ook daar een Dwars-door-boek over te schrijven. Maar in plaats daarvan zat ik vast in Nederland.
In navolging van de Noorse schrijver Torbjørn Ekelund was ik al begonnen overal te voet heen te gaan en minder snel de fiets te pakken. In plaats van door Noorwegen te wandelen, maakte ik maar wandelingen door mijn eigen stad. Frederiek Lommen adviseerde me toen een boek over Den Haag te gaan schrijven. Aanvankelijk zag ik dat niet zitten. Er zijn al zoveel boeken over Den Haag geschreven en een reisverhaal over mijn eigen stad schrijven leek me ingewikkeld. Het is moeilijk met een open schrijversblik naar een vertrouwde omgeving te kijken. Maar tijdens mijn wandelingen stuitte ik steeds vaker op verhalen. Geleidelijk ben ik het idee van een Dwars-door-boek over Den Haag gaan omarmen.
Had je een vooraf bedacht systeem bij je verkenningen of ben je meanderend en intuïtief de stad gaan verkennen?
Ik had niet echt een bepaald systeem. Ik heb een grote kaart van de stad gekocht waarop ik elke keer een globale route uitkoos. Het leek me logisch bij een grens te beginnen. Dat werd de noordwestelijke grens, bij de Oostduinen tegen Wassenaar aan.
Ongeveer één keer per week verkende ik een wijk of stadsdeel dat aansloot op het gebied dat ik daarvoor had bewandeld. Ik heb uiteindelijk 23 wandelingen gemaakt. Vooraf las ik me een beetje in om er zeker van te zijn dat ik geen hoogtepunten zou missen. Verder heb ik me vooral laten verrassen door wat ik tegenkwam.
Je hebt je boek geschreven tijdens de coronacrisis, deels in de periode toen er een lockdown was en zelfs een tijdlang een avondklok. Hoe heb je de stad ervaren in die eigenaardige periode?
Het had wel wat. Door het gebrek aan mensen op straat kon ik de stad veel beter zien. Ik was mét de stad, bijna alsof het een persoon was. Dat was soms heel bijzonder. Maar het was soms ook behoorlijk ontluisterend. Zo is de Schilderswijk normaal gesproken een levendige, kleurrijke wijk, maar zonder mensen en met gesloten winkels werd de armoe en de troosteloosheid van met name de straten achter de façade van de veryupte Stationsbuurt heel zichtbaar.
Wat was de grootste verrassing of eyeopener in de stad?
Ik heb nooit geweten dat er heidevelden waren in Den Haag! Dat vind ik eerlijk gezegd best beschamend… Waar ik me heel bewust van werd, is de impact van de Tweede Wereldoorlog op de stad. Die kende ik natuurlijk wel, maar als je zo door de stad loopt, dan worden de sporen van de tankgracht en de Atlantikwall heel duidelijk. Er is zoveel moois gesloopt. Ik heb ook nooit geweten dat Duindorp een interneringskamp voor NSB’ers is geweest. Pas twee jaar na de oorlog konden de Duindorpers hun huizen weer in.
En dan de uitdijing van de stad en de annexaties die daaraan voorafgingen. Nu is de stad tot aan haar grenzen volgebouwd. Den Haag kan geen kant meer op. Ondertussen komen er steeds meer mensen bij. De enige oplossing voor het woningentekort is de lucht in. Daar wordt nu aan gewerkt in het ambitieuze Central Innovation District, een term die ik natuurlijk vaker voorbij heb zien komen maar nu veel meer betekenis heeft gekregen.
De blauwe bol raakt allerlei thema’s en disciplines. Flora en fauna, historie, architectuur, stedenbouw, kunst, literatuur. Heb je daar bewust voor gekozen of is dat voor jou persoonlijk een logisch en intuïtief gevolg van het verkennen van een stad?
Het is niet echt een bewuste keuze. Ik vind verhalen, en schrijf ze op. Dat raakt natuurlijk thema’s die ik persoonlijk interessant vind.
Werd je blij van wat je allemaal aantrof in je eigen stad of was het tegendeel het geval?
Ik word altijd blij van de duinen en het strand. Dat maakt Den Haag zo’n fijne stad om in te wonen. Maar het is ook de meest gesegregeerde stad van het land. Dat is altijd zo geweest: in de Middeleeuwen had het grafelijk hof op het zand de mensen van het veen nodig, timmerlieden, wasvrouwen, arbeiders die de vuile klusjes voor hen opknapten. Dat verschil is er nog altijd, en dat is niet iets om blij van te worden. Nog steeds is Den Haag globaal verdeeld tussen het rijke zand en het arme veen. Er wordt altijd gezegd dat de Laan van Meerdervoort de scheidslijn is. Maar ik concludeer in mijn boek dat dit tegenwoordig de Escamplaan is.
Waar ik ook allesbehalve blij van werd, is de bomenkap. Er zijn de afgelopen tijd verschrikkelijk veel bomen gekapt in de stad. Den Haag was ooit de groenste stad van het land. Maar dat is niet meer zo. Er is onherstelbare schade aangebracht omwille van allerlei infraprojecten. Maar ook daar zijn weer verhalen over te schrijven.
Je hebt vast tijdens je voorbereidingen veel boeken gelezen over de stad, als achtergrond voor je eigen boek. Heb je nog een goede tip voor de lezer?
Ik raad dan Eline Vere van Louis Couperus aan. Een heel Haags boek, dat nog steeds herkenbaar is terwijl het ruim 130 jaar geleden is geschreven en ook niet per se in een toegankelijke taal. Toch heb ik het ademloos gelezen. Het geeft iets weer van de nostalgie die Den Haag voor mij typeert. Mijn verhalen over de Archipelbuurt en het Haagse Bos zijn zeker door dit boek gekleurd.
De titel van dit boek, De blauwe bol, wordt duidelijk als je het boek leest. Maar kun je alvast een tipje van de sluier oplichten?
Het is de titel van het eerste verhaal uit het boek. Ik begin in de Oostduinen met mijn wandelingen, waar een grote blauwe bol ligt. Het is een werkstation van de NAVO. Mijn vader werkte daar. Hij nam mij vroeger wel eens mee. Dan mocht ik rondstruinen in die duinen, terwijl hij aan het werk was. Ik was er dan helemaal alleen want het was – en is nog steeds – verboden terrein voor wandelaars.
Het laatste verhaal, over een wandeling door het Benoordenhout, eindigt trouwens ook bij die blauwe bol. Ik heb een heel rondje Den Haag gewandeld.
Wie zouden dit boek moeten lezen?
Natuurlijk de bewoners van de stad, de Hagenezen en de Hagenaars: Hagenarezen. Maar ook bezoekers van Den Haag. Iedereen die van reisverhalen houdt of meer wil weten over de stad vindt hoop ik iets van zijn gading in mijn boek.
Na al die maanden wandelen door de stad: zou je in één woord of één zin Den Haag kunnen typeren?
Wellicht de woorden waar ik het boek mee begin, uit het gedicht Passage van Gerrit Achterberg: Den Haag, je tikt ertegen en het zingt. Het is niet origineel, ik weet het. Maar ik vond het al onmogelijk de stad te vatten in één boek, laat staan in één woord…