17 oktober 1835 – 1 augustus 1869
Een wandeling door mijn stad Den Haag leidt me over het Lange Voorhout, het mooiste plein van Nederland. Bij nummer 32 loop ik de statige bordestrap op. Hier woonde Alexandrine Tinne tot aan haar dood. Hoewel ze de laatste vier jaar van haar leven geen gebruik meer maakte van dit stadspaleis. Ze zwierf rond door Noord-Afrika met een gevolg van uiteenlopende pluimage in haar kielzog tot ze op een zwarte dag door Toearegs werd vermoord.
Alexandrine was de dochter van jonkvrouw Henriette van Capellen en diplomaat Philip Tinne. Philip was rijk geworden met West-Indische koffie- en suikerplantages en liet na zijn dood in 1844 een onwaarschijnlijke fortuin na. Noch Henriette, noch haar twee Engelse halfbroers, noch zijzelf hoefden zich voor de rest van hun leven ook maar enige financiële zorgen te maken. Samen met haar moeder leidde Alexandrine een zorgeloos leven tussen de aristocratische maar doodsaaie Haagse elite. 19e-eeuws ’s-Gravenhage benauwde haar en Henriette. Daarom besloten ze in 1854 naar Noorwegen af te reizen, een voor die tijd ongewone bestemming. Ze namen hun bedienden Jan en Flora, twee honden en een exorbitante hoeveelheid bagage mee. Onderweg brachten ze bezoekjes aan hun vrienden, waaronder koningen, keurvorsten en andere adellijke lieden.
Ze reisden van Christiania (het huidige Oslo) naar Bergen in een tijd waarin er nog geen wegen waren. Tot op het bot verkleumd kwamen ze twee weken later in Bergen aan. Voor het eerst in hun leven hadden ze afgezien. Ze vonden het geweldig. Hun reis ging verder naar het noorden, terug naar het Pruisische Rijk, Brussel en Parijs, om na een halfjaar weer in Den Haag aan te komen. De toon voor een ongebreidelde reislust was gezet.
Een klein jaar later gingen ze opnieuw op pad: bestemming Wenen. Halverwege de rit, met afwisselend koets, trein, boot, paard (voor Alexandrine) en draagstoel (voor Henriette), hoorden ze van een zich snel uitbreidende cholera-uitbraak en weken ze uit naar het zuiden. In Venetië kwam Alexandrine op het idee om naar Egypte te gaan voor een tochtje over de Nijl. Een maand later kwamen ze aan in Cairo, waar ze hun intrek namen in het fameuze Shepheard’s Hotel. Weer hadden ze een belachelijke hoeveelheid bagage bij zich – van bestek en beddengoed tot tafels en stoelen – die aan boord van een zeilboot werd geladen, waarmee ze met twaalf bemanningsleden en de trouwe Jan en Flora over de Nijl naar Aswan voeren. Alexandrine was gewend te doen wat in haar opkwam; Henriette vond het vanzelfsprekend aan haar dochters grillen te voldoen. Vatte ze in Luxor plotseling het plan dwars door de woestijn naar de Rode Zee te reizen, dan kocht Henriette een stel dromedarissen en tenten en gingen ze op weg.
In Beirut namen ze een pauze van hun rondreis. Ze huurden een klooster op de top van een heuvel. Dat Alexandrine op een dag een piano wilde en kosten noch moeite werden bespaard om die aan te schaffen en vervolgens naar deze ontoegankelijke plek te laten brengen, zegt zowel iets over de grenzeloze toegeeflijkheid van Henriette als over de wereldvreemdheid van haar verwende dochter. The sky was the limit.
Na twee jaar reizen kwamen ze in 1857 weer terug in Den Haag. Bij zich een onnoemelijke hoeveelheid bagage en de Egyptische Halib, die hen door veel gevaren had geloodst in het Midden-Oosten. Regelmatig flaneerde Alexandrine met hem door de Haagse straten, waarbij de halve stad uitliep om deze exotische verschijning te zien.
Alexandrine begon te fotograferen. Robert Severin, hoffotograaf van koning Willem III, leerde haar de kneepjes van de fotografie. Ze bleek er groot talent voor te hebben. Ze maakte de eerste foto’s van Den Haag en was zelfs een van de eersten in het land die zich op hoog niveau met het vak bezighield.
Een van haar meest mysterieuze karaktereigenschappen was haar gebrek aan angst.
Weldra riep de Nijl weer. In 1861 gingen de Tinnes opnieuw naar Afrika. Dit keer ging ook Henriette’s zus Adriana van Capellen mee, destijds hofdame van Anna Paulowna. Een kleine greep uit de bagage: kasten, tafels, stoelen, ijzeren ledikanten, boeken, prenten en spiegels. Ook een wapenarsenaal, 800 pond kopergeld, tien extra dromedarissen om dit te dragen, en vijf honden. Bij de eerste cataract zwoegden tweehonderd mannen twee dagen lang om de drie boten waarmee ze reisden in rustiger vaarwater te krijgen. Met 102 dromedarissen, 30 drijvers en 6 gidsen trokken ze dwars door de Nubische woestijn om weer bij de Nijl uit te komen en die verder af te zakken tot aan Khartoum.
Alexandrine reisde omdat ze dat leuk vond. Ze noemde zichzelf ook nadrukkelijk een toerist en tot dit moment zou je haar ook gewoon een verwende, verveelde, veel te rijke vrouw kunnen noemen. Ze was echter nooit uit op aandacht of publiciteit. Ze deed gewoon waar ze zin in had. Een van haar meest mysterieuze karaktereigenschappen was haar gebrek aan angst. Ze deinsde nergens voor terug. Wellicht ontstaan door de ondraaglijke saaiheid van het aristocratische keurslijf waarin zoveel Haagse vrouwen destijds hun leven moesten slijten.
“Ik vind niets angstwekkends in de gedachten vrolijk en dapper mijn einde te vinden door een geweerschot of een messteek, in plaats van een saai leven verder te slepen, zoals ik zovelen heb zien doen,” schreef zij in 1868 aan haar broer John.
In Khartoem veranderde er iets in Alexandrine. Ze hoorde er over Speke en Grant, die verdwenen waren in hun zoektocht naar de bronnen van de Nijl. Men ging ervan uit dat ze het donkere, gevaarlijke Afrika, waar Khartoem de poort naar was, niet hadden overleefd. Het was een van de gevaarlijkste gebieden ter wereld, vol Arabische slavenhandelaren en dodelijke ziekten. Getriggerd door de ontdekkingsreizigers deden de Tinnes verschillende pogingen donker Afrika binnen te dringen. Met meer geluk dan wijsheid baanden ze zich door het Sudd-moeras. Ze liepen er de beruchte slavenhandelaar Mohammed Khmer tegen het lijf met karavanen aan elkaar geketende slaven. Ondertussen sloeg malaria ongenadig toe. Op een dag ontmoette ze de ontdekkingsreiziger Theodor von Hueglin die, blij met het kapitaal van Alexandrine, een nieuwe expeditie met haar plande: vanuit Khartoem dwars door Afrika naar de westkust.
“Als je de kaarten voor je neemt, dan zul je zien dat er in het zuidwesten in de richting van de evenaar een grote ruimte ligt zonder namen erin. Daar willen we heen,” schreef ze haar broer.
Von Hueglin wierp een kritisch licht op de Tinnes in zijn memoires. Hij schreef dat de dames ’s ochtends zo lang bezig waren met hun toilet dat de dragers op het heetst van de dag met draagstoelen met Alexandrine en Henriette op hun schouders door de jungle moesten lopen. Anderen sleepten ijzeren ledikanten en andere overbodige huisraad met zich mee. Ze kregen er open wonden van, en werden met zwepen geslagen als ze niet snel genoeg gingen. Zieke dragers werden achtergelaten. De expeditie liep dan ook uit op een drama. De bemanning muitte, malaria vierde hoogtij, en ze voeren het territorium binnen van de notoire slavenhandelaar Buselli die de dames Tinne met steeds grotere bedragen afperste voor het gebruik van zijn gebied. Totaal onverwacht overleed Henriette aan malaria. Niet lang daarna stierf ook Flora. Midden in de rimboe was de diepbedroefde Alexandrine voor het eerst helemaal op zichzelf aangewezen.
Ze besloot terug te keren naar Khartoem, met de lichamen van haar moeder en Flora in twee provisorische kisten. Von Hueglin was inmiddels ook ernstig ziek. Hij werd in een hangmat tussen twee boomstammen gedragen. De voedselvoorraden raakten op en de dragers deserteerden. Maar door een onvoorstelbaar doorzettingsvermogen kwam ze veertien maanden na hun vertrek weer aan in Khartoem. Adriana overleed een paar weken later. Alexandrine moet zich verschrikkelijk hebben gevoeld.
Niemand minder dan David Livingstone schreef over haar: “[…] Maar toch wordt niemand door mij hoger aangeslagen dan de Nederlandse mejuffrouw Tinne, die na de zwaarste huiselijke rampspoeden op grootse wijze volhardde, dwars tegen alle moeilijkheden in.”
Ze likte haar wonden in Cairo waar ze ging wonen in een oude harem aan de Nijl. Een bont gezelschap van bedienden, mannen, vrouwen, kinderen en een stel honden woonden bij haar in. Ze kleedde zich als Arabische en werd een bekende verschijning in de stad.
“Ik was geschokt en eigenlijk ook wel vernederd toen ik ontdekte hoe weinig werkelijk verschil er is tussen de wildernis en de beschaving.”
Anderhalf jaar later ging ze weer op reis. Samen met haar gezelschap voer ze een jaar over de Middellandse Zee, waarbij ze kriskras verschillende landen aandeed. Nu ze zolang niet meer in de westerse wereld was geweest, verbaasde ze zich over Europa en de Europeanen: “Ik was geschokt en eigenlijk ook wel vernederd toen ik ontdekte hoe weinig werkelijk verschil er is tussen de wildernis en de beschaving. Ook viel het mij op hoe plat en lelijk Europeanen eigenlijk zijn,” schreef ze onthutst.
Ze voer weer terug naar Afrika, Algiers dit keer. Europa zag ze nooit meer terug.
In Algiers raakte ze gefascineerd door de Toeareg. Ze besloot een reis te plannen om dit nomadische woestijnvolk te ontmoeten. Haar plan was om door de westelijke Fezzan naar de bergen van Tassili n’Ajfer te reizen en daar de Toeareg te ontmoeten. Vervolgens wilde ze vanaf het Tsjaadmeer via Darfur naar Khartoem. Het is een understatement te zeggen dat het geen ongevaarlijke tocht was. Maar daar had Alexandrine geen boodschap aan. Ze leidde haar karavaan – met bagage die inmiddels geen Chinees porselein en ijzeren ledikanten meer bevatte – in 36 dagen van Tripoli naar Murzuq. Vandaag de dag gaat een dergelijke tocht niet sneller. De dromedarissen hadden voornamelijk cadeaus voor haar eventuele gastheren op hun rug. Al gauw deden de geruchten de ronde dat er een puissant rijke Europese de woestijn doorkruiste. Bent el Ré, werd ze genoemd, de koningsdochter.
In Murzuq ontving ze tot haar grote vreugde een uitnodiging van de hoofdman van de Toeareg, Ichnuchen. Ze ontmoette hem en zijn stam in Wadi el Gharbi. Deze ontmoeting maakte haar naar eigen zeggen sprakeloos.
“Met het wilde landschap van het dal op de achtergrond zag ik nooit een grandiozer aanblik,” schreef ze.
Vier dagen bracht ze bij hen door. Ze deed zelfs een poging tot vredesonderhandelingen tussen verschillende oorlogvoerende stamhoofden die zich voor de gelegenheid bij Ichnuchen in zijn tent hadden gevoegd. Toen ze weer vertrok naar Murzuq sprak ze met Ichnuchen af hem opnieuw te ontmoeten in Ghat.
Dat werd haar uiteindelijk fataal. Op 21 juli 1869 vertrok ze naar Ghat voor haar ontmoeting met de hoofdman. Anderhalve week later werd haar karavaan overgenomen door een groep Arabieren en Toeareg die beweerde door Ichnuchen te zijn gestuurd om haar verder te leiden. Er brak een kort maar hevig gevecht uit, waarbij Alexandrine met twee zwaardhouwen om het leven werd gebracht. Haar lichaam werd nooit gevonden.
Vanaf de bordestrap van Lange Voorhout 32 kijk ik uit over het plein. Met uitzondering van het storend aantal geparkeerde auto’s is er weinig veranderd sinds Alexandrine hier woonde. Moeiteloos herken ik het decor van een foto die zij maakte vanaf deze plek. Aan de overkant staat tegenwoordig het beeld van Louis Couperus, geestelijk vader van die andere Haagse freule die ook zo jong aan haar einde kwam. Denkend aan de tergende leegheid van het leven van die laatste, geef ik Alexandrine groot gelijk.