14 september 1769 – 6 mei 1859
Voor het complete verhaal over Alexander von Humboldt moet je de indrukwekkende biografie lezen die Andrea Wulf over hem schreef. Maar deze uitzonderlijke reiziger verdient ook een plek in deze reisheldengalerij. Hij reisde voor de wetenschap, en schreef lyrische verhalen over zijn ontdekkingstochten. Daarin voorspelde hij de desastreuze invloed van de mens op zijn natuurlijke omgeving in een tijd dat het onmogelijk leek de natuur te kunnen vernietigen.
Alexander von Humboldt werd geboren in Berlijn. Zijn vader Alexander Georg von Humboldt was legerofficier en kamerheer aan het Pruisische hof; moeder Marie-Elisabeth bracht kapitaal en landgoed Tegel in de familie. Toen Alexander 9 jaar was, overleed zijn vader. Zijn dominante moeder gaf hem en zijn broer Wilhelm weinig liefde, maar wel een uitmuntende opleiding. De broers kregen les van een keur aan verlichte denkers.
Met uitzondering van dagboeken van ontdekkingsreizigers had de jonge Alexander weinig op met lezen. Liever struinde hij door de bossen van Tegel, waarbij hij stenen, planten en insecten in zijn zakken stak. Alexander was een eenzame jongen die niet goed werd begrepen. Eenzaam bleef hij zich zijn hele leven voelen, soms op het wanhopige af.
Hij voelde zich niet op zijn plek in Duitsland. In 1790 greep hij de kans vier maanden door Europa te reizen dan ook met beide handen aan. Het was een verlichte tijd. De Franse Revolutie had net plaatsgevonden en er lag een nieuwe, vrije wereld open. In Londen ontmoette hij ontdekkingsreizigers, kunstenaars en andere vrije geesten. Hij wilde dolgraag verder, de wijde wereld in. Maar hij zat te veel onder de plak bij zijn moeder.
“Mijn ongelukkige omstandigheden dwingen mij ertoe te willen wat ik niet kan krijgen, en te doen waar ik geen zin in heb,” schreef hij in een van de tienduizenden brieven die hij verstuurde in zijn leven.
Zijn moeder had een loopbaan bij het Ministerie van Mijnbouw voor hem in gedachten. De mijnbouwacademie werd een compromis. Daar kon hij naast mijnbouwkunde, ook natuurwetenschap en geologie studeren. Hij had een grote interesse voor eigenlijk alles: van sterren, stenen, planten en dieren tot het weer, zeestromingen en de kleur van de lucht. Zijn studie, waar een normaal mens drie jaar over deed, rondde hij in acht maanden af.
Via Wilhelm leerde hij Johan Wolfgang Goethe kennen. Er ontstond een levenslange vriendschap. Alexander inspireerde Goethe. Het personage Faust uit zijn wereldberoemde toneelstuk is gebaseerd op Alexander. Andersom inspireerde Goethe Alexander. Door het werk van Goethe ging hij inzien dat de verbeelding net zo belangrijk is voor ons begrip van de natuur als de rede.
“De natuur moet met het gevoel worden ervaren,” schreef hij.
Naar zijn mening konden we de natuur nooit leren kennen als we deze uitsluitend beschrijven aan de hand van classificaties.
In 1796 overleed zijn moeder. Alexander was er niet rouwig om. Des te blijer was hij met de erfenis: eindelijk kon hij op reis. Hij kriskraste door Europa om allerlei instrumenten te kopen en zoveel mogelijk kennis te vergaren over alles wat hem belangrijk leek voor een ontdekkingsreis. Hij wilde op zoek naar verbanden tussen losse gegevens.
Zelfs de smaak van de rivieren vergeleek hij. De Orinoco smaakte walgelijk, de Arapabo heerlijk.
Maar het was niet eenvoudig Europa te verlaten. De Napoleontische Oorlogen waren uitgebroken: Europa zat op slot. Na veel gelobby lukte het Alexander toch wat nog nooit iemand voor elkaar had gekregen: hij kreeg paspoorten voor de Spaanse koloniën in Zuid-Amerika van koning Karel IV. Geen enkele grootmacht was hier scheutig mee, bang voor spionage en diefstal van hun lucratieve overzeese handelsproducten. Als tegenprestatie moest Alexander de reis uit eigen zak betalen, en planten en dieren meenemen voor de koninklijke paleistuinen.
Met een uitgebreid instrumentarium vertrok Alexander met de botanist Aimé Bonpland vanuit La Coruña met het schip de Pizarro naar Zuid-Amerika. Ze maakten een tussenstop op Tenerife om de Pico del Teide te beklimmen. Op 16 juli 1799 kwamen ze aan in Cumaná, Nieuw-Andalusië (het huidige Venezuela), waar ze twee maanden verbleven. Ze zagen vlinders, apen en zoveel planten om te categoriseren dat ze als dwazen rondrenden, schreef Alexander zijn broer.
Van Cumaná reisden ze naar Caracas. Dwars door het regenwoud voeren ze de Orinoco over, om via Angostura weer terug te komen in Cumaná. Alexander onderzocht alles wat hij tegenkwam: stenen, sterren, dieren en mensen. Hij was uiterst nieuwsgierig naar hun geloof, talen en rituelen. Zelfs de smaak van de rivieren vergeleek hij. De Orinoco smaakte walgelijk, de Arapabo heerlijk.
Via Cuba en Cartagena ging het gezelschap verder naar Nieuw-Grenada (het huidige Colombia). Over de Rio Magdalena zakten ze naar Honda en Bogota, waarna ze te voet de Andes introkken. Vanuit Quito beklommen ze elke vulkaan die ze konden bereiken. Het hoogtepunt, zowel letterlijk als figuurlijk, was de 6.300 meter hoge Chimborazo. Misselijk van het zuurstofgebrek kropen ze met gevoelloze handen en voeten langs ravijnen over besneeuwde richels om elke honderd meter instrumenten op te zetten en metingen te doen. Bovenop de Chimborazo kreeg Alexander het idee van zijn revolutionaire Naturgemälde: een tekening waarmee hij wilde aantonen dat de natuur een wereldomvattende kracht is met klimaatzones die zich over alle continenten uitstrekken. Planten aan de andere kant van de wereld leken op elkaar als ze in dezelfde zones lagen. Mos in de Andes leek op dat in Duitsland; alpiene planten kwamen voor in Lapland, Zwitserland en de Andes. Alles had met elkaar te maken.
“De waarde van afzonderlijke verschijnselen ligt uitsluitend in hun relatie tot het grotere geheel,” aldus Alexander.
De reis ging door naar Lima, waar hij en passant de ruïnes van de Inca-tempels onderzocht en de magnetische evenaar ontdekte. Tot slot verbleef het gezelschap een jaar in Mexico-stad, waar Alexander de hele bibliotheek doorspitte.
In mei 1804 vertrok hij naar de VS. Als kind van de Verlichting wilde hij kennismaken met president Thomas Jefferson. Hij zag de jonge republiek als het toppunt van civilisatie.
“Nadat ik het majestueuze Andesgebergte en de natuur in al haar grootsheid heb aanschouwd, verheug ik mij op het schouwspel van een vrij volk,” schreef hij.
Vanuit Philadelphia reden ze per postkoets naar Washington DC voor een ontmoeting met Jefferson. Die was op zijn beurt uitermate geïnteresseerd in alles wat Von Humboldt aan informatie had over Mexico, dat toen nog delen van de huidige VS besloeg.
Na vijf jaar reizen kwam hij, inmiddels wereldberoemd, terug in Parijs. Hij had 60.000 planten bij zich, tientallen aantekenschriften, honderden schetsen en tienduizenden onderzoeksresultaten. Die deelde hij gul met wetenschappers in heel Europa. Het delen van kennis was de enige weg naar nieuwe en grotere ontdekkingen, vond hij.
Twee eeuwen geleden voorzag hij al welke consequenties de westerse grenzeloze hebzucht voor onze medemens en natuurlijke omgeving hadden.
Alexander sprak snel en veel, tot op het manische af. Hij kon vilein zijn, had zijn oordeel snel klaar en was niet altijd discreet. Hij had weinig vrienden; voor vrouwen had hij geen interesse.
“Zinnelijke behoeften heb ik niet,” zei hij. Zijn grote liefde was de wetenschap.
Naast zijn venijn had hij ook een groot hart: hij was altijd bereid andere wetenschappers te helpen, en was een fervent tegenstander van slavernij. Hij bekritiseerde de Spaanse overheersers in Zuid-Amerika, waarbij hij verband legde tussen klimaat, grondstoffen en landbouw enerzijds en slavernij, demografie en economie aan de andere kant. Twee eeuwen geleden voorzag Alexander al welke consequenties de westerse grenzeloze hebzucht voor onze medemens en natuurlijke omgeving hadden.
Gedurende zijn reis had hij zijn hele erfenis er doorheen gejaagd. De Pruisische koning Frederik Willem III hielp hem uit de brand. Trots als deze was op de Pruis Alexander von Humboldt bood hij hem 25.000 taler per jaar, en benoemde hem tot kamerheer. En hoewel Alexander niet van Berlijn hield – dat hij een kleine, ongeletterde, boosaardige stad noemde – streek hij er noodgedwongen neer. Hij begon aan zijn 34-delige Voyages aux Régions équinoxiales de Nouveau Continent. Zijn boeken waren een combinatie van wetenschappelijke beschrijvingen en poëzie: voor hem waren natuur en verbeelding met elkaar verweven. Het eerste deel droeg hij op aan zijn oude vriend Goethe. Met zijn latere Ansichten der Natur ontwikkelde hij een geheel nieuw boekengenre: de voorloper van de huidige reisliteratuur waar natuur een grote inspiratiebron voor kan zijn.
In 1807 vroeg Frederik Willem III hem mee te gaan op een vredesmissie naar Parijs. De missie was geen succes maar Alexander bleef in Parijs, waar hij zich veel meer op zijn plek voelde. Het zou twintig jaar duren voordat hij weer voet op Berlijnse bodem zette.
Hij wilde de resultaten van zijn Zuid-Amerika-reis vergelijken met gegevens van de andere kant van de wereld. Het beklimmen van de Himalaya stond hierbij hoog op zijn verlanglijst. Hiervoor had hij echter de toestemming nodig van de Britse Oost-Indische Compagnie. Op verschillende manieren probeerde hij in contact te komen met de juiste mensen, maar de deuren bleven dicht. Vermoedelijk had dit te maken met zijn kritiek op het kolonialisme en de slavernij. De Britten voelden er ongetwijfeld weinig voor de maat te worden genomen.
Toen in 1827 de Russische minister van Financiën op zijn pad kwam, vroeg Alexander of hij toestemming kon krijgen voor een reis naar het Oeralgebergte, de berg Ararat en het Bajkalmeer. De Himalaya was ontoegankelijk voor hem, maar een reis door het Russische Rijk was wat hem betreft een goede tweede voor zijn vergelijkingsonderzoeken. Niet lang daarna betaalde tsaar Nicolaas I zijn expeditie door Rusland.
Hoe zwaarder de reis werd, hoe meer hij ervan genoot.
En zo ging Alexander in 1829 eindelijk weer op reis. Aanvankelijk viel het hem tegen. De tsaar had zo zijn eigen plannen met Alexander; die wilde vooral gebruikmaken van zijn mijnbouwkennis. Alexander kreeg weinig vrijheid zijn eigen pad te kiezen. De reis ging per koets over de eentonige Siberische Postweg van Moskou naar Jekaterinenburg. Maar in Tobolsk zag hij zijn kans schoon en ging hij, tegen de wens van de tsaar, door naar het Altajgebergte. Hij reed over de Barabasteppe naar Barnaoel, en kwam weer helemaal in zijn element. Hoe zwaarder de reis werd, hoe meer hij ervan genoot. Een miltvuurepidemie weerhield hem er niet van verder te trekken. Hij doorkruiste de rivier de Ob, beklom de Beloeka en stak de Chinees-Mongoolse grens over. Via de zuidgrens van het Russische Rijk keerde hij over de steppe van Kazachstan weer westwaarts. Ondertussen verrichtte hij duizenden metingen, en verzamelde stenen, planten en opgezette dieren.
“Het jaar 1829 is het belangrijkste uit mijn rusteloze leven,” schreef hij.
Eindelijk kon hij zijn ideeën als een puzzel in elkaar zetten.
Hij sloot zijn reis af met een vaart over de Kaspische Zee, dat hij een van de hoogtepunten van zijn leven noemde.
De resultaten van zijn Russische expeditie werden in twee boeken uitgegeven. Hij deed er met verbijsterend inzicht verslag in over de veranderingen die de mens veroorzaakt op zijn natuurlijke omgeving. Als een helderziende verhaalde hij over drie manieren waarop wij het klimaat zouden veranderen: ontbossing, irrigatie en de enorme hoeveelheden stoom en gas die in industriecentra werden geproduceerd.
Alexander von Humboldt was een grote inspirator van vele schrijvers en wetenschappers. Darwin was een groot bewonderaar van hem. Hij kende hele delen van zijn boeken uit het hoofd. Tijdens zijn reis met de Beagle was Von Humboldt zijn leermeester. Vaak vroeg hij zich af wat Von Humboldt zou denken. Hij stuurde hem een exemplaar van The Voyage of the Beagle.
“Er ligt een gouden toekomst voor u,” schreef Alexander terug.
De mannen ontmoetten elkaar in 1842. Darwin was er behoorlijk zenuwachtig over, en keek er enorm naar uit zijn held te ontmoeten. Maar het bleek een deceptie. Er was geen zinvol gesprek mogelijk omdat Von Humboldt aan een stuk door aan het praten was.
Op zijn 65e begon Alexander aan zijn magnum opus: Kosmos. Hierin wilde hij de natuur beschrijven als levend geheel waar alles met elkaar verbonden is. Ferdinand Willem III gaf hem toestemming enkele maanden per jaar naar Parijs te gaan om onderzoek te doen. In 1856 werd hij getroffen door een beroerte. Hij bleef stug doorschrijven aan zijn Kosmos. Tijdens het vijfde deel stierf hij, op 6 mei 1859.
“Wat verrukkelijk deze zonnestralen. Ze lijken de aarde naar de hemel te roepen,” waren de laatste poëtische woorden van zijn lange, meeslepende leven.